Overige figuren
Een figuur is een visuele weergave van onderzoeksresultaten. Een lezer hoeft maar één blik te werpen op een figuur om een indruk van de resultaten te krijgen. Ook is een figuur voor de lezer een prettig alternatief voor een tekst waarin het ene na het ander getal wordt genoemd. Zet figuren dus in voor een effectieve communicatie van onderzoeksresultaten. In onderstaande tabel vind je een overzicht van veelgebruikte figuren en het type gegevens waarvoor ze geschikt zijn. Achtereenvolgens worden de figuren toegelicht.
Tabel 4.3 Figuurtypen
Type gegevens | cirkeldiagram | staafdiagram | histogram | lijndiagram |
Categorieën (‘huishoudenstype’) | V | V | ||
Numerieke waarden (‘aantal kinderen’) | V | |||
Klassen (leeftijden ‘31-40 jaar, 41-50 jaar’) | V | |||
Ontwikkeling door de tijd | V |
[collapse title= “Bestaande figuur uit een bron”]
Als je een figuur, tabel of kaart kopieert uit het werk van een ander, let dan op het volgende:
- noem de auteur(s) van het betreffende artikel en het jaartal als bronvermelding (en neem die ook op in de literatuurlijst);
- zorg altijd voor een titel. In een Nederlands verslag hoort een Nederlandse titel. Zet die er eventueel zelf boven;
- zorg voor goede leesbaarheid. Een slecht leesbare tabel kun je overtypen in Excel. Je verwijst naar de auteur(s) van wie het origineel is.
Bij figuur 4.7 is er sprake van een indirecte verwijzing. In de literatuurlijst wordt alleen ‘Brade en Rudolph’ vermeld.
Figuur 4.7 Percentage werkenden in de tertiaire sector in 1990-1992.
Bron: Burdack et al., 2001 in Brade & Rudolph, 2004 [/collapse]
[collapse title= “Cirkeldiagram”]
Een cirkeldiagram is bedoeld voor categorische variabelen. Dat zijn gegevens die bestaan uit een beperkt aantal categorieën. Elke categorie krijgt een taartpunt in het diagram. Samen vormen de taartpunten een cirkel die optelt tot honderd procent. De diagram is beter leesbaar als je de taartpunten sorteert van groot naar klein.
Bij figuur 4.1 staat de cirkel voor de totale groep eerste generatie niet-westerse allochtonen (personen die in het buitenland geboren zijn). De taartpunten visualiseren de verdeling naar herkomstgebied. Exacte cijfers lees je niet af uit de diagram.
Tabel 4.4 Herkomst eerste generatie niet-westerse allochtonen woonachtig in Nederland (2012)
Herkomstgebieden | 2012 |
Marokko | 168214 |
(voormalig) Ned. Antillen & Aruba | 82693 |
Suriname | 183752 |
Turkije | 197107 |
Overig niet-westers | 450235 |
Totaal | 1082001 |
Bron: CBS Statline, 2013
Figuur 4.1 Eerste generatie allochtonen woonachtig in Nederland (2012)
Bron: CBS Statline, 2013
[well] Houd bij het maken van een cirkeldiagram rekening met de volgende regels
- Bij meer dan zes categorieën is een cirkeldiagram ongeschikt. Gebruik dan een staafdiagram.
- Een cirkeldiagram is vooral geschikt als de categorieën duidelijk in omvang (frequentie) verschillen. Gebruik bij (redelijk) gelijke frequenties een staafdiagram.
- Begin altijd bovenaan; op ‘12 uur’.
- Zet de categorieën in een logische volgorde, bij voorkeur op omvang (frequentie), met de grootste categorie als eerste (12 uur). Een eventuele categorie ‘overig’ komt achteraan. (Bij figuur 4.1 is gekozen voor de volgorde ‘klein naar groot’ vanwege de grote omvang van de categorie ‘overig’.)
- Gebruik goed onderscheidende kleuren, die ook bij zwart-wit print herkenbaar zijn.
- Voorzie de grafiek altijd van een titel, legenda en bronvermelding, die terugkomt in de literatuurlijst.
- Je kunt voor de duidelijkheid de relatieve aandelen (percentages) bij de categorieën plaatsen, maar dit hoeft niet per se. [/well] [/collapse]
[collapse title= “Staafdiagram”]
Met een staafdiagram geef je de frequentie weer van categorische variabelen (nominale of ordinale variabelen). Je geeft dus weer hoe vaak een categorie voorkomt. Bij categorieën kun je denken aan ‘man’ en ‘vrouw’ of de verschillende sectoren in de economie (landbouw, industrie, commerciële diensten en non-profit diensten). De grafiek heeft losstaande staven.
Hieronder zie je een voorbeeld van een staafdiagram. De frequentie van het vervoermiddel van 36 theaterbezoekers. De aantallen (frequenties) staan op de verticale as.
Tabel 4.5: Vervoermiddelgebruik van theaterbezoekers in 2016.
Vervoermiddel | aantal | percentage |
te voet | 2 | 5,6 |
Fiets | 16 | 44,4 |
Auto | 10 | 27,8 |
Openbaar vervoer | 8 | 22,2 |
Total | 36 | 100,0 |
Bron: Wetenschappelijk Leeronderzoek, Faculteit Geowetenschappen Universiteit Utrecht, 2017.
Figuur 4.2: Vervoermiddelgebruik van 36 theaterbezoekers in 2016.
Bron: Wetenschappelijk Leeronderzoek, Faculteit Geowetenschappen Universiteit Utrecht, 2017.
In een staafdiagram kun je gegevens van verschillende jaartallen naast elkaar presenteren. zoals in figuur 4.3. De categorieën staan op de horizontale as; de frequenties op de verticale as.
Figuur 4.3 Aantal werkzame personen naar sector in 2000 en 2008 in Noord-Brabant
Bron: CBS Statline, 2010.
Tot slot kun je met een staafdiagram ook relatieve frequenties weergeven. Dan gebruik je een gestapelde staafdiagram. Zo kun je laten zien hoe de verdeling in jaar A verschilt van de verdeling in jaar B. Als er minieme verschillen zijn in de verdeling op tijdsstip A en tijdstip B, is een gestapelde diagram ongeschikt. Let op: absolute groei is niet zichtbaar; op elk tijdstip komt het totaal van de verdeling uit op honderd procent. Hieronder een voorbeeld (figuur 4.4). Op de verticale as staan de percentages. Het totale aantal werknemers is gelijk aan honderd procent. Het relatieve aandeel van elke sector staat gelijk aan het aandeel van de staaf.
Figuur 4.4 Verdeling werkzame personen naar sector in 2000 en 2008 in Noord-Brabant
Bron: CBS Statline, 2010.
[well] Houd bij het maken van een staafdiagram rekening met de volgende regels
- Onderscheid niet te veel categorieën. Beperk je bij voorkeur tot 4-8 staven, maar blijf in ieder geval onder de 20 staven.
- Zet de staven altijd los van elkaar.
- Gebruik nooit driedimensionale staven; ze vertekenen!
- Zet de categorieën in een logische volgorde: ordinale categorieën aflopend of oplopend; nominale categorieën op grootte (frequentie), alfabet of een ander kwalitatief kenmerk.
- Houd de grafiek functioneel en sober. Kies voor een lichte (witte) achtergrond, en beperk het aantal rasterlijnen, eenheden etc.
- Zorg bij samengestelde diagrammen voor onderscheidende kleuren, die ook herkenbaar zijn bij printen in zwart-wit.
- Voorzie de grafiek altijd van een titel, eenheden op beide assen en bronvermelding, die terugkomt in de literatuurlijst. [/well]
[/collapse]
[collapse title= “Histogram”]
Een histogram lijkt sterk op een staafdiagram. Het verschil is dat de staven van een histogram tegen elkaar aan geplaatst worden. In een histogram werk je niet met categorieën of hele getallen, maar met klassen. De klassen sluiten op elkaar aan, zo ook de staven in het figuur. De frequentie staat opnieuw op de linker as. Onder de staven zet je ofwel de klassengrenzen of de klassenmidden. In het tweede geval schrijf je in plaats van ‘0-9’ ‘4,5’. Zie figuur 4.5 voor een voorbeeld met klassengrenzen.
Figuur 4.5 Aantal werknemers per aannemersbedrijf in 2017
Bron: Wetenschappelijk Leeronderzoek, Faculteit Geowetenschappen Universiteit Utrecht, 2017. [/collapse]
[collapse title= “Lijndiagram”]
Een lijndiagram gebruik je enkel om een ontwikkeling in de tijd weer te geven. Op de horizontale as staat altijd een tijdseenheid (maanden, jaren, decennia, etc.). De intervallen tussen de tijdseenheden moeten gelijk zijn (bijvoorbeeld 1900-1910-1920, etc.). Anders geeft de lijn tussen de punten een vertekend beeld van de trend. Op de verticale as kunnen absolute of relatieve aantallen staan. Zie figuur 4.6 voor een voorbeeld.
Figuur 4.6 Werkloosheidspercentages Nederland 2002-2016
Bron: CBS Statline, 2017.
[/collapse]